BOX 3 – Belasting over vermogen vanaf 1 januari 2023
Op Prinsjesdag 2022 is bekend gemaakt dat er twee wetsvoorstellen komen. Een wetsvoorstel dat ziet op de periode tot en met 2022 en een voorstel dat ziet op de periode vanaf 1 januari 2023 tot en met de nieuwe wetgeving die nog in de maak is. De verwachting is nu dat de nieuwe wetgeving per 1 januari 2026 in werking treed. Het kabinet herstelt de belasting die betaald is over de jaren 2021 en 2022. Hier hoeft iemand dus geen bezwaar voor te maken.
Vanaf 1 januari 2023 geldt de overbruggingswetgeving. Uitgangspunt is dat het daadwerkelijke vermogen wordt belast met rendementspercentages die dichtbij de werkelijke percentages voor sparen en beleggen gelden. Dit blijven dus wel fictieve percentages. Niet het daadwerkelijk rendement wordt belast. Het belastingpercentrage over dit berekende vermogen gaat naar 34% in 2025. Elk jaar komt er 1% bij. Het belastingpercentage over het vermogen in BOX 3 is nu 31%. Het heffingsvrije vermogen gaat ieder jaar omhoog naar circa € 57.000 per belastingplichtige in 2025.
De berekening van de te betalen belasting in BOX 3 over het vermogen wordt grofweg als volgt:
Bezittingen minus de aftrekbare schulden minus het heffingsvrije vermogen. Is dit lager dan 0, dan betaalt u geen belasting. Van belang is wat onder aftrekbare schuld wordt verstaan. Alleen het deel hoger dan de drempel van € 3.200 per belastingplichtige mag in mindering worden gebracht. De bezittingen en schulden zijn onderverdeeld in:
- Sparen fictief rendement van 0.01%
- Al het overige fictief rendement van 5.53%
- Schulden fictief rendement van 2.46%
Stel: een belastingplichtige heeft € 100.000 op de spaarrekening gestald en € 100.000 is uitgeleend aan een kind. Voor de verstrekte lening aan het kind is € 100.000 bij een bank geleend. De berekening is dan als volgt:
- Sparen € 100.000 x 0,01% € 10
- Lening € 100.000 x 5.53% € 5.530
- Schulden € 96.200 x 2.46% € 2.367
De totale fictieve opbrengst is dan € 3.173 / 103.200 = 3,07%. De grondslag van het vermogen is € 103.200 minus de vrijstelling van € 50.650 = € 52.550. De belastingheffing is dan € 500. Aan het einde van het jaar worden de nieuwe percentages van de verschillende “vermogensgroepen” opnieuw vastgesteld. Als deze belastingplichtige het geld had uitgeleend tegen 1,5% aan een kind en aan de bank 1,4% verschuldigd was is de opbrengst € 1.500 (spaargeld levert nog niets op) en de te betalen rente € 1.400. De opbrengst is per saldo € 100 en de belasting bedraagt € 500. De belastingdruk is in dit geval het vijfvoudige van de opbrengst.
Veel beter wordt het er niet op in BOX 3! Of je moet het geld op een spaarrekening hebben gestald.